http://www.eib.nl/ Zie rapport Stichting Economisch Instituut voor de Bouw
De AOW-leeftijd wordt in stappen verhoogd naar 67 jaar en drie maanden in 2021, en blijft hierna oplopen met de levensverwachting. Veel werknemers in de afbouw- en natuurbranche hebben een zwaar beroep. Voor de oudere werknemers is het, ondanks het gevoerde duurzaam inzetbaarheidsbeleid, lang niet altijd mogelijk om zonder pijn en moeite door te werken tot deze leeftijd. Eerder stoppen met werken is geen alternatief omdat het opgebouwde pensioen hiervoor ontoereikend is. Langer werken gaat voor werkgevers met hoge kosten gepaard. De kosten rond ziekteverzuim en verminderde productiviteit nemen sterk toe als gevolg van het doorwerken in zware beroepen. Het bieden van minder belastend werk biedt in de praktijk weinig soelaas. In de afbouw- en natuurbranche bestaat dan ook de behoefte om de mogelijkheden van een vervroegd pensioen te verkennen. De volgende vragen staan hierbij centraal:
- Op welke wijze kan het begrip ‘zwaar beroep’ geoperationaliseerd worden? • Wat zou, uitgaande van de door de overheid beoogde 14 jaar voor het uit keren van AOW, de pensioenleeftijd zijn voor een afbouwer met een zwaar beroep? • Wat zijn de kosten voor de gehele bedrijfstak Afbouw als van werknemers gevraagd wordt om tot respectievelijk 67 en 68 jaar door te werken? • Op welke wijze kan er voor werknemers in zware beroepen een vervroegd pensioen mogelijk gemaakt worden en welke kosten zijn hieraan verbonden?
Het Technisch Bureau Afbouw (TBA) heeft het EIB gevraagd een quick scan uit te voeren ter beantwoording van bovenstaande vragen. De quick scan heeft als doel meer inzicht te krijgen in de mogelijke vormgeving en de kosten en besparingen van een vervroegd pensioen voor werknemers in zware beroepen.
Hoofdstuk twee bespreekt de wijze waarop zware beroepen in Nederland afgebakend kunnen worden van andere beroepen, de nadruk ligt hierbij op de afbouw- en natuursteenbranche. Het hoofdstuk erna gaat in op verschillende Europese landen waar zware beroepen gedefinieerd worden en waar een regeling voor een vervroegd pensioen voor werknemers in zware beroepen bestaat. Tot slot wordt een overzicht geboden van de kosten en besparingen van een regeling voor een vervroegd pensioen voor werknemers in zware beroepen in Nederland.
Met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd zijn er toenemende zorgen over werknemers in zware beroepen. Kenmerkend voor deze beroepen is dat vaak op jonge leeftijd met werken wordt begonnen, het opleidingspeil en de levensverwachting relatief laag zijn en velen niet in goede gezondheid de eindstreep halen. Met de verhoging van de pensioenleeftijd in de toekomst nemen deze problemen naar verwachting verder toe.
Zou een aparte regeling die werknemers in zware beroepen in staat stelt eerder met pensioen te gaan hier een haalbare oplossing voor kunnen bieden? Zijn er goede, betrouwbare criteria om zware beroepen te kunnen onderscheiden van de overige beroepen? Is een dergelijk onderscheid ook uitvoerbaar en praktisch te hanteren? Wat kunnen we leren van ervaringen in andere Europese landen? Wat is de eventuele rechtvaardiging voor het onderscheiden van zware beroepen en overige beroepen in relatie tot de pensioengerechtigde leeftijd? Welke beroepen in onze economie kunnen op basis van objectieve criteria tot de zware beroepen worden gerekend? Wat zijn de effecten van een regeling die werknemers in een zwaar beroep